Afscheid van mijn oma

Het was kwart over vijf en ik had haast. Heel vervelend, die als maar rinkelende telefoon! Typisch iets voor mijn moeder. Alsof het nors ingesproken bevel ‘Bel me onmiddellijk terug’ niet genoeg was. Nee, om de tien minuten toch maar weer proberen. Om na enkele seconden de hoorn op de haak te smijten. Ongetwijfeld pisnijdig dat dochtertjelief niet meteen te harer beschikking stond. Ik lachte in mijzelf. Nee moedertje, de tijd dat jij de regie over mijn leven voerde is nu toch echt voorbij. Hebben ze mij op die training toch maar mooi bijgebracht! De telefoon rinkelde opnieuw. Nou ja, besloot ik in een opwelling, misschien is er echt wat aan de hand.
‘Waar was je nou?’ schreeuwde ze in mijn oor.
‘Gewoon…thuis.'
'Dan kun je de telefoon toch wel opnemen?'
Ma-a-m, ik ben al de hele middag aan het koken en had geen tijd voor telefonades.’ Zei nog net niet ‘jóuw telefonades’.
Ze wilde wat zeggen, maar ik moest ook wat kwijt. ‘Vanavond komt er voor het eerst sinds maanden weer eens iemand op visite! Een oude vriend, die ik kortgeleden…’
‘Dat kun je dan mooi vergeten.’
‘Waarom in godsnaam?’
‘Hoe kan ik dat nou vertellen als jij helemaal niet luistert en maar blijft doorkwekken.’
‘Okay, ik luister, maar hou het kort. Er staat iets op het vuur,’ loog ik er nog bij.
‘Je oma ligt op sterven.’
‘Wat zeg je?’
‘Je oma ligt op sterven.’ Van de schok kon ik geen woord meer uitbrengen. ‘Ben je er nog?’
‘Ja…ja…wat is er gebeurd?
‘Niks. Helemaal niks...nou ja, niet meer dan normaal. Ze hebben haar gisteravond naar bed gebracht en vanochtend was ze weg.’
‘Hoezo wég? Wat bedoel je daarmee?’
‘Gewoon…van de wereld. Nauwelijks meer aanspreekbaar.’
‘Dan moet er toch iets zijn gebeurd! Is ze gevallen ofzo?’
‘Ja Jezus!’ viel mijn moeder uit. ‘Ik was er niet bij! Je denkt toch niet dat ik dag en nacht in dat verpleeghuis kan rondhangen! Kom jij dan hier voor papa zorgen?' De gedachte aan mijn dementerende vader deed me oma even vergeten. Ze had gelijk, ook voor hem had ik de laatste maanden niets kunnen betekenen.
‘Ben je al bij haar geweest?’ vroeg ik zo kalm mogelijk.
‘Nee, natuurlijk niet! Wie had er dan op je vader moeten letten? Waarom denk je dat ik de hele dag heb geprobeerd je te bellen?’
Verdomme! Had ik nu toch maar die telefoon aangepakt!
‘Sorry mam, ik weet dat je het moeilijk hebt. Maar je hebt toch wel met de dokter gesproken?’
‘Hij heeft me gebeld...ze heeft waarschijnlijk in haar slaap een beroerte gehad.
‘Gaat ze dood?’ vroeg ik timide en hoopte op een geruststellend antwoord.
Mijn moeder sprak nu minder luid. ‘Ik bel je niet voor niets’. Ze haalde hoorbaar adem. ‘Dus kort en goed, als je je grootmoeder nog levend wilt aantreffen zou ik je gezicht maar weer eens laten zien!’
In een poging mijn eigen, op hol geslagen ademhaling in bedwang te houden sprak ik zo rustig mogelijk. ‘Mam, dat ik oma de laatste tijd niet kon opzoeken kwam omdat…’ Ze had opgehangen en ik zakte als een lappenpop op de bank.
Oma…de vrouw van wie ik het meeste hield! De gedachte, dat zij zou sterven was onverdraaglijk en wierp me in één klap terug in de depressie waarvan ik, na drie maanden therapie, moeizaam aan het herstellen was. Die dag bijvoorbeeld, had ik mijn haar gewassen en, voor het eerst sinds weken, weer eens mijn eigen boodschappen gedaan. Was het me gelukt om, zonder in paniek te raken, rustig in de rij bij de kassa te blijven staan. Het dineetje met een oude vriend was de eerste stap naar de wederopbouw van een sociaal leven. Maar een bezoek aan het zorghuis? Doodsbang voor tunnels en smalle wegen durfde ik nog steeds geen auto te rijden.

De laatste keer dat ik oma had opgezocht was vlak nadat de bedrijfsarts mij arbeidsongeschikt had verklaard. Na afloop van dat gesprek had ik een taxi gebeld en me naar het verpleeghuis laten rijden.
‘Oma’, legde ik uit ‘de komende tijd kan ik niet zo vaak meer op bezoek komen. De dokter zegt dat ik een beetje overwerkt ben en een tijdje rust moet houden.’
Zonder met haar ogen te knipperen herhaalde ze de diagnose in haar eigen woorden: ‘Dacht ik het niet? Een burnout. Jij ook al.’ Ze keek me onderzoekend aan. ‘Ik vond je de laatste tijd veel te nerveus en je ziet er beroerd uit. Eten doe je zeker ook niet meer?’ Ze legde haar gerimpelde hand op de mijne. ‘Maar je zult zien, gaat allemaal vanzelf over.’
Ik begon te huilen. ‘Ik weet het niet oma! Ik heb het gevoel dat het nooit meer goed komt. Ik voel me zo rot!’
‘Dat begrijp ik’, zei ze rustig. ‘En daar is weinig aan te doen.’
‘Zie je wel’, snotterde ik teleurgesteld. ‘U vindt dus ook dat er geen weg terug is!’
Ze glimlachte en bestudeerde haar nog altijd keurig gelakte nagels. ‘Dát heb ik niet gezegd.’
Ik greep naar het pakje papieren zakdoekjes, dat altijd op het dekblad van haar rolstoel lag en snoot mijn neus.
‘Luister.’ De manier waarop ze het zei bracht me onmiddellijk terug naar de tijd, waarin dat ene woordje garant stond voor een spannend verhaal. Oma kon uitstekend acteren en wist, met haar levendige mimiek, zowel een fee als een heks, maar ook een kikker en een vos tot leven te brengen. Net als toen hing ik onvoorwaardelijk aan haar lippen.
‘Ik ga je iets vertellen wat ik echt niet verzonnen heb. Het gaat over jou en mij en eigenlijk iedereen. Luister je?’
‘Ja oma.’
‘Goed dan. Een mensenleven,’ zo begon ze ‘kun je vergelijken met een doolhof. Een plek dus, waarin je heel makkelijk verdwaalt. Logisch, want zo’n ding bestaat uit ontelbare gangen en aan het eind van elke gang moet je weer opnieuw kiezen welke kant je opgaat. Het vervelende is dat er geen richtingaanwijzers zijn en dat je dus maar op gevoel een besluit moet nemen. Als je echt naar je hart luistert kies je vanzelf de goede weg. Niet dat het dan een makkelijke weg moet zijn. Soms is het erg koud en donker. Welke route je ook kiest: in elke gang liggen er gevaren op de loer. Ziekte, pech, mensen die jou kwaad willen doen. Maar…je zit tenminste in de goede richting, snap je?
‘Nee,’ zei ik prompt, in de veronderstelling dat oma klaar was met haar filosofische bespiegeling. ‘Trouwens, ik vind het een eng verhaal.’
‘Het wordt nog erger! Als je niet naar je hart luistert loop je namelijk een heel grote kans, dat je in een doodlopende gang belandt en sta je aan het eind voor een muur.’
Ik keek haar verontrust aan. Ze zag eruit alsof ze zojuist tegen die muur was opgebotst. Gelukkig bleek de schrik in haar ogen bij het spel te horen, want even later lachte ze weer.
‘Oma, heb je het nou over jezelf?’ Uit de verhalen van mijn moeder had ik begrepen dat zij in haar leven niks anders had gedaan dan verkeerde gangen inlopen. Om te beginnen had ze nooit op opa verliefd moeten worden. Een mislukte kunstenaar, die zijn gebrek aan artistieke bevrediging al gauw compenseerde met allerlei buitenechtelijke liefdesavonturen en vrouw en kinderen in de grootste armoe had achtergelaten.
Met een achteloos ‘Ach kind, laten we het daar maar niet over hebben’ voorkwam ze nog meer nieuwsgierige vragen. ‘Ik heb je toch niet bang gemaakt?’ vroeg ze kwasi-bezorgd, maar stiekem toch wel trots op het effect van haar optreden.
‘Nou, het lijkt me niet zo leuk om de weg steeds opnieuw weer kwijt te raken.’
‘Kijk! Dat is nou precies waar het om gaat. Want weet je’, haar stem klonk licht en helder ‘de clou van het verhaal is dat je nooit écht kunt verdwalen. Als je een slechte keuze hebt gemaakt kun je altijd weer terug naar de plek waar je de verkeerde kant opliep en mag je opnieuw kiezen.’ Haar lieve glimlach gleed als een verkoelende schaduw langs mijn verwarde brein. ‘Echt waar, geloof mij maar.’
‘En dan?’
‘En dan?’ Alsof de hemel zich voor haar opende keek ze, met gestrekte rug en met beide armen een wijde boog beschrijvend, naar een voor mij onzichtbaar visioen, dat haar in totale verrukking bracht. ‘Op een dag vind je de uitgang en sta je plotseling in het licht.’
Hoewel ik gewend was aan haar theatrale gebaren bezorgde deze onverwachte, haast kinderlijke euforie mij een enigszins onbehaaglijk gevoel. Was ze toch een beetje aan het alzheimeren? ‘Ze weet het goed te verbergen hoor, maar je merkt toch wel, dat ze de realiteit steeds meer uit het oog verliest,’ beweerde mijn moeder. ‘Het feit dat ze elke vrouw met ‘meiske’ aanspreekt is gewoon om te verbloemen, dat ze onze namen niet meer weet.’
Even later was alles voorbij en zat oma, tevreden achterover leunend, in haar stoel.
‘Heb jij al met mama over je problemen gesproken?’ informeerde ze opeens op nuchtere toon.
‘Nee, natuurlijk niet. U weet toch hoe zij is? Als je niet met veertig graden koorts in bed ligt ben je volgens haar niet ziek.’ Er kwam opeens een vrolijke herinnering in me op. Aan de dagen dat ik als recalcitrante puber wel eens niet naar school wilde en net deed of ik ziek was. ‘Stel je niet aan!’ zei mijn moeder en trok de deken van het bed. ‘Weet u nog oma, dat ik dan bij u kwam spijbelen en pas na schooltijd weer naar huis ging? Hadden we haar toch mooi tuk!’
‘Je moeder was erg streng, maar ze heeft het altijd goed met je bedoeld,’ vergoelijkte oma mijn Spartaanse opvoeding.
Ik maakte een pot thee en slikte in het keukentje een pil om me wat minder zweverig te voelen.
‘Zul je goed op jezelf passen?’ vroeg oma bij het afscheid.
Dat deed ik, maar de pleinvrees en paniekaanvallen werden steeds erger. Wekenlang kwam ik niet meer buiten.
Niks kon mij meer schelen, zelfs oma niet.
Tot ik, ruim drie maanden geleden, besloot hulp te zoeken. De training en vooral het contact met lotgenoten deden wonderen. En nu dit! Ik had me er zo op verheugd oma binnenkort te kunnen vertellen dat ik weer helemaal beter was! Gek genoeg voelde ik me een beetje door haar in de steek gelaten. Had ze niet nog een tijdje kunnen wachten met doodgaan? Geschrokken schoof ik de gedachte van me af en belde mijn vriend.
‘Zal ik met je meegaan?’ vroeg hij.
Ik twijfelde, maar bestelde toch maar een taxi.

Na zes uur ’s avonds dienden bezoekers van het zorghuis zich via de intercom bij de verpleegsterspost aan te melden.
‘Voor wie komt u?’ De stem galmde door de hal waarin aan drie kanten brievenbussen hingen. Ik noemde mijn naam en die van mijn oma. ‘Oh jaaa…ik kom zo bij u.’
Vijf minuten later verscheen er een Surinaamse verpleegster. Ze drukte op de buitenissing grote rode knop, waarmee de glazen tussendeur kon worden geopend.
‘Goed dat u er bent,’ riep ze opgewekt. ‘Het gaat niet goed met uw oma.’
‘Is er iemand bij haar?’
‘Dát weet ik niet hoor. Ik ben hier vandaag voor het eerst. Er is niemand van de vaste verpleging.’
‘U kent mijn oma dus niet?’ vroeg ik verbaasd.
Ze negeerde mijn vraag. ‘Ik loop even met u mee om de deur voor u open te doen, goed?’

Ik volgde haar naar de lift en staarde, op weg naar de vijfde verdieping, naar de maandelijkse activiteitenlijst. Handwerkcursus, bingo, geheugentraining, happy hour, klassieke muziek, bejaardengymnastiek, boekenclub, samen zingen, tekenles, gespreksgroep….allemaal dingen waaraan mijn oma nooit meedeed, omdat ze, naar eigen zeggen, geen zin had in kleuterspelletjes, demente gesprekspartners en eindeloos geklaag over de ongemakken van de ouderdom.
Zwijgend liepen wij door de gang langs de lange rij appartementjes. De verpleegster grabbelde naar haar sleutelbos en opende de deur van nummer 512. Het eerste wat ik herkende was de geur. Die ondefinieerbare mengeling van oma’s eau de cologne, al dan niet verwelkte bloemen, zalfjes, zeep, natte washandjes, medicijnen en de in een lekkende container weggestopte geur van incontinentiemateriaal.
De vrouw liep naar het bed, voelde oma’s pols, wierp een korte blik onder de dekens en schudde het hoofd.
‘Is ze bij bewustzijn?’ vroeg ik zo zacht mogelijk en kreeg als antwoord het bekende handgebaar, waaruit viel op te maken dat ze het niet wist.
‘Heeft ze pijn?’
‘Ik denk het niet.’
Ondanks mijn gefluister peinsde de vrouw er niet over haar stemgeluid te dempen. ‘Blijft u bij haar waken?’
Ik knikte zonder te weten of ik die taak wel aankon.
‘Sorry,’ zei ze toen ze werd opgepiept. ‘Mevrouw Marx, u moet niet steeds bellen. Ik kom er zo aan…ja…ja….dat wéét ik toch. Ik kom zó naar u toe.’ Ze drukte de noodkreet weg en richtte zich weer tot mij. ‘Wij komen meteen als u ons belt, goed?’ In het voorbijgaan legde ze even een hand op mijn arm. ‘Sterkte ermee’. Ze hief het toestelletje bij wijze van groet omhoog en weg was ze. Ik voelde opeens een enorme behoefte aan de aanwezigheid van een ander persoon, al was het maar mijn moeder.

Met mijn handen rond de omhoogstaande stang van het ziekenhuisbed bleef ik een hele tijd naar mijn oma kijken en voelde hoe de aanblik van haar slapende gezicht en het meedeinen op het trage ademritme mijn lichaam langzaam tot rust brachten.
Hoewel er nauwelijks nog fysieke activiteit te bespeuren viel wist ik op een of andere manier, dat de zintuigen zich nog niet voor de buitenwereld hadden afgesloten. Voorzichtig streelde ik haar wang. ‘Oma? Hoort u mij?’
Ze sloeg heel even haar ogen op. ‘Dag meiske.’ Uit de nauwelijks hoorbare begroeting kon ik niet opmaken of ze mij herkende.
In de tijd, die ik nodig had om een stoel naast het bed te zetten, was ze alweer in slaap gevallen. Ik ging zitten en legde mijn handen op de hare. De koekoek wipte acht keer uit het deurtje van de ouderwetse muurklok. Achter mij werden oma’s laatste uren meedogenloos weggetikt.
Langzaam vulde mijn geest zich met herinnering. Aan een oma die liedjes voor me zong, me hielp met mijn huiswerk, er altijd voor me was geweest, nooit de moed verloor, de gekste verhalen bedacht en het leven maar een doolhof vond.
Om twee uur ’s nachts gebeurde er iets. Oma opende haar ogen en reikte met begerige handen naar het gelige licht dat uit de plafonnière kwam. Na een paar seconden belandden beide armen met een zacht plofje op het bed en zorgde de ontspanning van de spieren voor een duidelijk hoorbare inademing. Even leek het alsof haar lichaam weer tot leven kwam. Tot het iets geheven borstbeen omlaag zakte en oma’s geest zich overgaf aan de dood. Mij achterlatend met de vraag of zij op dat moment eindelijk bij de uitgang stond.

Uw ibook versie bestellen